Eendje de voorste... (3)
‘En nou de fik erin!’ Het zijn legendarische woorden die elk jaar op carnavalsdinsdag in Eendengat klinken. Even na vijf uur ’s middags verzamelen alle donseendjes zich rond hét symbool van het openbaar jeugdcarnaval om het vervolgens in brand te steken.
De eendverbranding – daar hebben we het hier over – is elk jaar een happening die gemengde gevoelens oproept. Dankzij de vrolijke klanken van de jeugdhofkapel is het best gezellig. Maar het is ook een onherroepelijk afscheid van vier dagen onbezorgd plezier maken. De laatste toespraakjes, het aansteken van de fakkel, het inleveren van de carnavalssteek. De zwanenzang van de eend is onomkeerbaar.
Ik geloof niet dat ik in mijn leven veel eendverbrandingen heb gemist. Vroeger was ik al eendje de voorste, op de oevers van de vijver achter het gemeentehuis.
De meest indrukwekkende eendverbranding zag ik in 2011 toen jeugdprins Stan en jeugdprinses Jennifer bittere tranen huilden. Zelden zag ik na vier dagen carnaval zoveel verdriet. Misschien waren er ook wel een paar vreugdetranen bij. Hoe mooi is het om vier dagen onafgebroken feest te vieren en zoveel nieuwe vriendschappen te sluiten?
Vanmiddag genoot ik van de klanken van de jeugdhofkapel. Alle bekende carnavalsdeuntjes kwamen langs, van ‘Schatje mag ik je foto?’ van de Gebroeders Ko tot ‘Cowboys en Indianen’ van De Dikdakkers. Maar wat ook klonk: ‘It’s a long way to Tipperary’. Een regelrechte klassieker, in 1912 geschreven door de Engelse Ier Jack Judge. Een toepasselijk lied dat in de Eerste Wereldoorlog werd gezongen door Ierse frontsoldaten. Ze verlangden allemaal naar huis.
Misschien deden de vermoeide donseendjes bij de eendverbranding dat ook wel. Al plakten de échte feestneuzen er beslist nog een paar uurtjes aan vast. Niets is zo leuk dan nog één avond in vuur en vlam te staan...